Professionele teelt

De gecultiveerde bladgroente witloof kan voor alle duidelijkheid opgesplitst worden in drie belangrijke teeltfasen.
De eerste fase is de wortelteelt die op het veld gebeurt. De tweede fase is de kropteelt, die bij de telers thuis gebeurt in overdekte donkere ruimten in de grond.
De derde fase is de zaadteelt. In de grondcultuur selecteert de teler meestal zelf wortelen waarmee hij zelf de zaadproductie wil opstarten.

Wortelteelt
Witloofwortelen groeien op alle gronden, maar zandleemgronden geven de beste resultaten. Stikstof rijke gronden geven te veel blad en te weinig wortelvorming, waardoor de kroppen in de kropteelt vlugger rotten en lossere kroppen geven.
Afhankelijk van de gekozen forcerietechniek en forcerieperiode, kiest de teler een aantal rastypes die hij gaat uitzaaien. Er bestaan vroege, middelvroege en late rastypes. Eind april, begin mei wordt het witloof machinaal op rijtjes gezaaid in een fijne verkruimelde en een goed ge-egaliseerde luchtige, onkruidvrije bodem. Er worden twee systemen toegepast: zaaien op vlak veld of op ruggen (bermen van 25 cm hoog waarop 1 of 2 rijtjes naast elkaar gezaaid worden. De tussenrijafstand voor vlak veld of ruggenteelt bedraagt respectievelijk 20 à 25 cm en 60 à 75 cm. De afstand tussen twee zaadjes varieert tussen de 4 à 6 cm. Na zaai wordt er met een herbicide gespoten om de kiemende onkruiden te doden.
Na enkele dagen, afhankelijk van temperatuur en vocht, komen de eerste plantjes tevoorschijn. De witloofteler gaat dan de plantopkomst beoordelen. Er wordt gestreefd naar 25 planten per m². Indien er meer planten voorkomen zal de teler overgaan tot het dunnen en het onkruidvrij maken van het perceel.
De bladontwikkeling gebeurt vrij snel en half juli is de ruimte tussen de witloofrijen bijna volledig opgevuld met fris groen blad. Vanaf dan begint de wortel fors uit te groeien en worden de reservestoffen opgebouwd in de wortel.
De enige teeltzorg die de teler dan nog heeft, is het onkruidvrij houden en het perceel controleren op eventuele schimmelziekten, die afhankelijk van ernst van de infectie behandeld worden.
Vanaf augustus tot november zal de teler afhankelijk van het rastype de wortels machinaal gaan oogsten, waarbij het blad afgesneden wordt tot 2 à 4 cm boven de wortelkraag, met het behoud van de groeipunt en de wortel op een lengte van 18 à 20 cm.

Kropteelt of forcerie
De geoogste wortelen worden na het rooien op het veld naar het witloofbedrijf gebracht. Deze worden na reinigen en eventueel bijsnijden van de groeikraag ofwel in grote kisten gestort en in de koelcellen bij 0 à 3°C bewaard, ofwel ingetafeld in de grond.

In beide gevallen gaan de wortels een rustperiode tegemoet. Koelcellen worden als wachtruimte gebruikt als de teler over onvoldoende intafelruimte bezit. De wortels worden bevochtigd waardoor ze kleine haarworteltjes gaan vormen en die gaan vastgroeien in de grond. In functie van het ras zal de teler er al dan niet dekgrond (15 à 20 cm grond) op aanbrengen en spreekt men van grondwitloof met of zonder dekgrond. Daarop legt de teler meestal een dampdoorlatend doek in de witloofschuur. Dit is een vaststaand gebouw opgetrokken uit een serreconstructie, verduisterd door golfplaten, of opgebouwd uit een betonnen constructie. Indien de teler zijn wortels in open lucht heeft ingetafeld, dan zal hij de ingetafelde bedden afdekken met stro en hierover gebogen golfplaten plaatsen.

Vanaf dan spelen grond- en luchttemperatuur een zeer belangrijke rol, die door de teler zo goed mogelijk onder controle wordt gehouden, om te komen tot de kropteelt in het vakjargon forcerie genoemd.
Onder de ingetafelde wortels ligt er een verwarmingssysteem en een bevochtigingsysteem dat door de teler geregeld wordt. Eenmaal de teler beslist heeft om de grond op te warmen en voldoende vocht te geven, gaat de groeipunt beginnen met de kropvorming die in normale omstandigheden binnen de 21 dagen uitgegroeid is tot een mooie witte vaste krop. Daar de grondtemperatuur in de winterperiode onder de 10°C zakt (temperatuur waarbij de groeipunt niet uitgroeit), heeft de grondteler de sturing in zijn handen. Vandaar dat de grondcultuur een typisch seizoenskarakter heeft. Grondwitloof is een typische wintergroente die gekweekt wordt in relatie tot de grondtemperatuurschommelingen, waarbij teeltervaring een grote rol speelt.

Zaadkweek
Traditiegetrouw gaat de grondteler bij het oogsten van de kroppen de beste kroppen met wortels selecteren. De wortels worden vorstvrij bewaard en na de winter meestal in een graanveldje geplant. De wortels groeien uit tot een struik van ongeveer 1.50 m met prachtige lichtblauwe ééndagsbloemen vanaf half augustus, die via de bijen bestoven worden en zaad vormen. Begin september is de zaadvorming voltrokken en wordt het zaad na drogen van de geoogste struiken gedorst. Het bekomen witloofzaad is 1 à 2 mm groot en wordt droog bewaard om het jaar daarop uitgezaaid te worden.

Witloofzaad
Witloofzaad uit eigen kweek